Intermezzo: fictie

 

 

 

Image

 

 

Imitatie 

I

Vijf jaar geleden verdween mijn verloofde. Zij is voor het laatst gezien door een barman en twee verschillende mannen op twee verschillende plekken. Een lichaam is nooit gevonden. Ik heb sindsdien nooit meer iets van haar vernomen.  

Op de dag van haar verdwijning was het broeierig warm geweest met onweer en regen in de namiddag. In de avond was de temperatuur aangenamer geworden met zelfs een koel briesje. 

De eerste man zag haar rond middernacht terwijl zij net uit een café kwam. Hij wilde net in een taxi stappen, had even oogcontact met haar, knikte vriendelijk en keek haar nog even na terwijl zij hem voorbij liep. De taxichauffeur had haar niet gezien aangezien hij de koffers van zijn klant in de achterbak aan het plaatsen was. Op het moment dat de chauffeur achter het stuur plaats nam was zij al uit het gezichtsveld verdwenen zo verklaarde chauffeur en klant later aan de politie. 

De andere getuige zag haar nog geen half uur later een galerie ingaan waar zij al snel weer uit kwam met een pakket onder haar arm. Het was langwerpig en had de omtrek van een schilderij. Hij stond buiten voor een café te roken toen zij uit een steeg, langs het cafe, naar de galerie liep. Hoewel zijn sigaret al op was voordat zij naar buiten kwam bleef hij nog even staan. Haar uiterlijk had zijn aandacht getrokken en hij hoopte haar nog even te zien voordat hij weer naar binnen ging. Zoals gezegd was het aangenaam weer die avond en geen straf om nog even buiten te blijven staan. De lichten in de galerie bleven uit en toen de man na vijf minuten wachten weer het café in wilde gaan, hij had zich al opgedraaid, hoorde hij de deur van de galerie opengaan en het geluid van haar hakken op de stoeptegels. Hij draaide zich om en zag haar, met het pakket onder haar arm, van hem weg lopen in de richting van het station. Hierna heeft niemand haar ooit nog gezien.

Toch zijn er een aantal vreemde punten in de zaak die nooit opgehelderd zijn. Zo werd mijn verloofde door de getuigen gezien met verschillende soorten kleding aan. De eerste getuige verklaarde dat zij een rood cocktailjurkje, bruine trenchcoat, en zwarte hakken droeg. In haar hand had zij een zwarte leren vrouwentas en zij droeg een simpele gouden halsketting met een medaillon. De tweede getuige zag haar met dezelfde bruine trenchcoat maar met een blauwe jurk die tot haar knieën reikte. Zij droeg geen gouden maar een zilveren halsketting en de zwarte tas was verdwenen. De tas, rode jurk en gouden ketting zijn nergens meer gevonden. 

Uiteindelijk werd zij door de politie als dezelfde vrouw geïdentificeerd door twee kenmerken. Beide getuigen verklaarde dat de vrouw een langgerekt litteken op haar linker achilleshiel had en dat zij een relatief grote goudkleurige medaillon aan haar ketting droeg. Het litteken was een overblijfsel van een ongeluk dat zij had toen zij als kind in een auto-ongeluk terecht was gekomen. De auto van haar ouders werd in de vroege ochtend toen het gezin op vakantie wilde gaan geramd door een auto waar een alcoholist achter het stuur zat. Haar beide ouders hebben het ongeluk niet overleefd en zij moest door de brandweer uit het wrak gehaald worden. Ze had meerdere littekens hieraan overgehouden, niet alleen lichamelijk. Maar het litteken op haar achilleshiel deed haar aan de naamgever van de plek denken. Zij had immers het ongeluk overleefd ondanks de verwonding op die plek. Ze droeg het met een soort donkere humor, soms was ze er zelfs trots op. De medaillon was een geschenk van haar oma geweest, bij wie zij opgroeide na het ongeluk. Het was een familie erfstuk en als je hem opende keken de foto’s van haar ouders je aan. Daarnaast klopte ook beide beschrijvingen van haar volle lange blonde haren, lange benen en knappe gezicht. Tot slot kwam zij na die avond niet meer thuis en toen ik na 2 nachten ongerust werd ben ik naar de politie gegaan. Enkele maanden zag ik overal haar foto maar nadat de twee getuigen zich hadden gemeld strandde de zaak.   

De barman van het café waaruit zij rond middernacht was vertrokken kon haar nog herinneren maar heeft haar niet met iemand gezien daar. Het was rustig geweest die avond en vanuit zijn ooghoeken kon hij haar in de gaten houden. Ook hij voelde zich tot haar aangetrokken. Ze had een glas witte wijn gedronken en leek uit een boek te lezen maar er ook in te schrijven. Welk boek het was kon de barman niet zien. Toen het drukker werd was hij haar even vergeten. Ze had het café verlaten zonder te betalen, het was niemand opgevallen.  

De galerie waarin zij gezien was kon geen enkel werk vinden dat miste in de collectie. Hoe zij binnen was gekomen en welk schilderij zij had meegenomen bleef een compleet raadsel voor de galeriehouder. Het was niet duidelijk of zij een sleutel had of dat de deur al open was. Camerabeelden tonen haar enkel naar binnen gaan en weer buiten komen. Binnen had men geen camera’s. Hoewel de beelden niet heel scherp waren werd zij nogmaals gesignaleerd op beelden van ongeveer een week geleden voordat zij verdween. De galeriehouder kon haar bezoek alleen niet meer herinneren.    

Veel mensen hebben hun hoofd gebroken over deze zaak. Een arrogante misdaadverslaggever kwam met de theorie dat ze een gestolen schilderij zou hebben gevonden op een geheime plek in de galerie bij haar eerste bezoek. Hierna zou zij op zoek zijn gegaan naar kopers en het de avond van haar verdwijning hebben opgehaald en verkocht. Hierna zou zij zo snel mogelijk het land hebben verlaten om de politie te ontlopen. Echter tonen camerabeelden van het station en het vliegveld haar niet. Een andere verklaring die werd geopperd tijdens een debat in een populaire talkshow was dat zij het schilderij wilde verkopen aan duistere types. De deal is om een of andere manier mislukt en zij is door hen ontvoerd en ergens gedumpt om nooit meer gevonden te worden. Kranten stonden er weken lang vol mee en televisieprogramma’s besteedde er aandacht aan. In sommige werd ik als potentiële dader neergezet. Maar dat was onmogelijk want ik hield van haar en zij, geloofde ik, van mij. Ik had geen enkele reden om haar te laten verdwijnen. Iedereen in het land leek een idee te hebben maar de echte oplossing ontbrak. Na enkele maanden van vruchteloos politieonderzoek verdween de aandacht tot het alleen nog maar aan de familie was om zich af te vragen waar zij was. 

En ik? Wat geloofde ik? Ik wilde het niet geloven. Met haar verdwijning verloor mijn leven een duidelijke richting. Ik voelde mij een meteoriet die doelloos door de ruimte zweefde. Wachtend op een impact, op iets. Maar niets kwam. Ik voelde mij verloren en trok mij terug in het niets. Het niets kan beangstigend zijn maar na een tijd ook vertrouwd en rustgevend. Er is niets meer en zij is niets meer. Ik heb mij er uiteindelijk bij neergelegd dat mensen soms gewoon verdwijnen in het niets. Of zij het nu willen of niet, mensen verdwijnen. Ik geloofde in deze simpele stelling. Niet omdat ik alles aanneem zonder goede argumentatie maar omdat ik het nodig heb om niet verscheurd te worden door verdriet van haar verlies. Ook ik ben verdwenen uit het leven van mijn vrienden en familie. Ik was niet meer te verdragen voor ze, het niets deed te veel met mij als persoon. Het verdriet brak mij en nadat de maanden vorderden na haar vermissing verdween ik langzaam uit het leven van mijn vroegere vrienden en uit die van mij. Ik kon het niets niet meer bestrijden. Het had mij overwonnen en iedere ochtend werd ik wakker, opende mijn ogen en was er niets. Ik leed eronder maar vond een manier op verder te leven, accepteren en lijden. Het Niets had mij overwonnen maar vandaag sloeg ik terug. 

II

Ik bevond mij in een andere stad. Ik verliet vanmorgen na een paar uur onderzoek de bibliotheek van deze stad. Ik wilde een restaurantje of kroeg vinden waar ik iets kon eten maar kon in de straten rondom het gebouw niks vinden dat open was. Ik dwaalde een beetje af tot straten veranderde in smalle stegen en de huizen steeds smaller werden en lange schaduwen over mij wierpen. Donkere luchten begonnen zich boven mij samen te trekken en het werd ongewoon donker voor de tijd van de dag. Uit de wolken kwamen al snel regendruppels en na enkele minuten lopen ontstonden er grote plassen in de slecht geasfalteerde straatjes. Ik had geen paraplu bij mij maar zetten de kraag van mijn jas hoog op, dicht tegen mijn gezicht aan voor een beetje bescherming. Er stak een gure wind die door mijn kleding leek te snijden, alsof ik in een ijskoude zee zwom. De regen begon in mijn kleren te rekken en ik voelde hoe de kleding overal op mijn huid begon te plakken. Mijn zoektocht naar een lunchcafé bleek hopeloos te zijn in deze buurt en ik besloot om te schuilen onder het eerstvolgende afdakje. Ik voelde mij hopeloos verdwaald.  

De gevel boven mij beschermde mij tegen de regen maar de wind bleef hard waaien tegen mijn zeiknatte kleding. Ik nam nog een stap naar achteren en voelde hoe mijn rug in contact kwam met een houten deur die wat mee leek te geven. Ik draaide mij om en zag dat het de deur was van een antiekwinkel. . Er scheen een zwak licht en de etalageruit was erg stoffig waardoor ik niet goed naar binnen kon kijken maar er leek niemand binnen te zijn. Ik keek weer naar de lucht en omdat het er niet naar uit zag dat het snel droog zou worden ging ik naar binnen om op te warmen en te wachten tot het droog zou worden. Ik duwde met mijn hand tegen de deur en deze opende zich met een piepend geluid. Bij mijn eerste stap naar binnen leek de wind mij in mijn rug te blazen, alsof het zei ’ga naar binnen en kom niet meer terug in deze wereld.’  

Binnen leek het nog donkerder dan het door het raam leek. Ik zag niemand en hoorde ook niks. De ruimte stond vol met oude troep. Op een aantal tafels lagen ongepoetste sieraden en servies. Langs de wanden stonden houten kasten vol oude boeken die elkaar al decennia gezelschap leken te houden.  Door de gangpaden en bij de kasten stonden wat beelden en lampen. Bij de onbemande kassa stond een grote lamp die de ruimte zwakjes verlichtte. Ik zette een paar stappen. De vloer kraakte vreselijk maar nog steeds verscheen er niemand uit het donker. ’Hallo?’, riep ik maar kreeg geen antwoord. Enkel de ogen van levenloze beelden keken mij aan. Ik liep wat rond en zag dat de kasten vol stonden met oude kunstboeken, museumcatalogi, veilingsboeken en enkele kunsttheoretische boeken. In de hoek ontdekte ik achter een kast een smalle gang die naar een ruimte achterin het pand leek te voeren en waar enig daglicht leek te schijnen. De gang was smal en aan beide kanten geflankeerd met meer grote stapels oude stoffige boeken van onbekende schrijvers uit onbekende landen. Zij zijn verdwenen uit het collectieve geheugen van de mens, net als deze winkel leek het. 

De ruimte waar de gang in uitkwam werd, zoals ik het goed zag, verlicht door een groot raam dat op een binnenplaats keek. In het midden van de binnenplaats stond een kitscherig beeld van een nimf. Ze moest er al lang hebben gestaan aangezien ze voor een groot deel overgroeid was met mos en op meerdere plekken zwartgeblakerd was. Net toen mijn ogen begonnen te wennen aan het zwakke licht scheen er ineens fel zonlicht naar binnen die de kamer onderdompelde in een heldere gloed. Het stond vol met schilderijen en aan de muur, tegenover het raam, precies links van mij hing een schilderij wat ik niet direct thuis kon brengen maar wat een enorm gevoel van herkenning bij mij opriep. Ik kon even niet bewegen en de het zonlicht verdween weer.

Bevend haalde ik mijn portemonnee tevoorschijn en pakte hier een verkreukelde foto uit. Ik hield hem omhoog naast het schilderij en kon mijn ogen niet geloven. De vrouw in het schilderij leek sprekend op mijn verloofde.Ze was ouder geworden, maar toch sprekend. Toen zij verdween was zij nog begin twintig. Maar de vrouw op dit doek, moest eind twintig, begin dertig zijn. De vrouw op het doek zat in een oude stoel die bekleed was met een groene stof met rozenmotief. Bij de armleuningen was hij versleten en was het oude hout te zien. Haar benen waren losjes over elkaar geslagen en met een speelse glimlach keek ze je recht in de ogen. Ze droeg een rijk versierde rode galajurk die uit een verveelden leek te stammen. In haar rechterhand hield ze een gevuld wijnglas vast en haar linker rustte op de armleuning. Haar verlovingsring zat er nog aan. De schilder was niet heel precies geweest met de achtergrond, een donkere houten wand, in een soort studeerkamer. Waarin de omgeving aan detail mistte was de vrouw zelf zeer gedetailleerd geschilderd. Ik bleef er enkele minuten verdwaasd voor staan, zelfs de medaillon klopte, al verbaasde mij dit op een vreemde manier al niet meer. Ik ging er vlak voor staan om ieder likje verf te bestuderen, nam dan weer een paar stappen terug om het geheel in mij op te nemen. Het geheel maakte een verpletterende indruk. Ik voelde mij kleiner worden, zo klein dat ik niet meer te klein was om te huilen. 

Nadat de afbeelding op mij was ingewerkt begon de vraag op te komen naar de oorsprong ervan. Een datum of signatuur ontbrak. Heeft zij dit in het verleden, voor haar verdwijning laten maken zonder mij hier ooit iets van te vertellen? Maar waarom dan? Of is dit recentelijk gemaakt? Maar door wie toch? Heeft een foto van haar uit de krant van vijf jaar geleden model gestaan? Of was dit allemaal een groot toeval en verbeelde ik mij dingen die er niet waren? Allemaal vragen die door mijn kop schoten. Het schilderij leek, ongewoon voor de rest van de winkel, een oude lijst maar vrij van stof en het doek leek in perfecte staat te verkeren. De gedachte van het toeval verdween vrijwel direct uit mijn hoofd. Wat ik zag was echt, echter dan al die verdwijn theorieën van de afgelopen jaren. Maar wat waren de consequenties van deze vondst? Betekende dit dat zij nog in leven was? Buiten verdween de regen en brak een zonnestraal door de wolken. Het licht scheen door het raam van de voorkant en verlichte de hele winkel voor een paar seconde. Donkere wolken schoven voor de zon en alles werd weer bedekt door een grijze tint.  

Ik doorzocht de winkel nogmaals op een eigenaar. Rende door de verschillende ruimtes en riep. Ik vond achterin, half verscholen achter een kast, een deur. Ik trok eraan en klopte maar het bleef dicht en het geluid van mijn stem en bonken op de deur verdwenen in de stilte. De winkel bleef volkomen verlaten. Ik liep weer terug naar de achterkamer van het schilderij. Ik ging met mijn rug tegen het raam staan en zakte op de grond. Ze had nog steeds die glimlach op haar gezicht en ze zat nog precies zoals ze zat toen ik haar zo juist even verlaten had. Ik kreeg het gevoel alsof ze mij uitlachte dat ik jaren gelooft heb dat zij er niet meer was, dat zij was verdwenen in het niets. Ik voelde dat het niets ook mij zou gaan opslokken en voelde in mij een gevoel ontstaan dat mij tot actie dwong. Het gevoel had een vrouwenstem en ik luisterde gewillig naar.    

Ik stond op en pakte het schilderij van de muur. In mijn handen voelde het verrassend licht aan. Ik stond weer even vertwijfeld in de ruimte, ’en nu?’ Ik kon het mee naar buiten nemen. Ermee naar de politie gaan en ermee aantonen dat ik bewijs heb dat zij nog leeft. Dat mijn verloofde niet verdwenen is maar hier nog ergens is. Dat zij mij niet verlaten heeft. Mijn verloofde hield van mij en kan mij niet verlaten hebben. Mensen verlaten elkaar alleen maar als ze ongelukkig zijn. Wij waren gelukkig en zij was mijn verloofde. Wij zouden gaan trouwen, samen oud worden en, als de tijd echt daar was, samen sterven. 

Alle emoties van de tijd dat zij verdween kwamen weer terug. Het niets vulde zich weer met verdriet, wanhoop en ongeluk. Ik hing het doek weer terug en verliet vlug de winkel. Episodes uit mijn leven die ik verdrongen had en die ik verdrongen wilde houden kwamen weer terug. Mijn verloofde is dood. Zij is hier niet meer en ik zal haar nooit meer zien. Ik sloot de deur achter mij dicht en voelde ineens hoeveel honger ik had.  

III

Buiten stond er nog steeds een gure wind en was het koud maar droog. Ik liet de winkel achter mij en dook doelloos de straten in, weg van het schilderij. De regen had grote plassen achter gelaten en het was mij onduidelijk hoelang ik binnen in de winkel was geweest. Met trillende handen haalde ik een pakje sigaretten uit mijn zak en stak er één aan. Na een onbepaalde tijd gelopen te hebben had ik nog steeds geen idee waar ik was. Ik had ook niet van mijn omgeving in mij opgenomen en iedere straat zag er nog onbekender uit dan de vorige. Ik begon mij steeds zwakker te voelen en ik moest snel iets eten. Nadat ik weer in een onbekende straat was beland zag ik aan het einde een café. Het café was open en binnen was het warm. Een paar oudere mannen zaten in een hoek aan een tafel te kaarten en een eveneens oudere vrouw las een tijdschrift aan de bar. Het interieur bestond vooral uit hout met goedkope afwerkingen van metaal. De enige ober stond glazen te spoelen achter de bar en leek niet te merken dat ik binnen kwam, alleen een oudere man uit de hoek volgde mij aan met zijn kleine grijze ogen die net boven zijn kaarten uitkwamen toen ik de deur opende.   

Ik liep naar de bar en vroeg om wat te eten en sterke koffie. De ober keek mij even aan maar zweeg, ik wilde herhalen wat ik zei maar voordat ik dit kon doen knikte hij, draaide zich om en liep naar een deur achter de bar. De koffie was snel klaar en werd geruisloos op mijn tafeltje gezet. Het smaakte nergens naar maar de warmte deed mij goed. Ik keek door het raam en zag een grijze straat met grijze huizen onder een grijze lucht. Spatten regen op de ramen gleden naar beneden en het leek even of de wereld buiten huilde en het raam een spiegel was.

Het schilderij doemde weer op in mijn gedachten. Vooral de kleine details ervan, de ring, haar medaillon en de subtiele rimpels bij haar ogen van ouderdom, lieten mij niet los. Het eten werd bezorgd en ik at het zonder aan iets anders te kunnen denken dan wat ik gezien had in die winkel. Het eten smaakte en ik voelde mijn krachten weer terug komen. Ik nam een laatste slok van de koffie en sloot mijn ogen. Op dat moment leek ik mij van alles bewust te zijn. Het zachte geluid van het schuffelen van de kaarten, glazen die op elkaar werden gestapeld en het omslaan van een bladzijde, alles hoorde ik. Ik opende mijn ogen weer en iedere impressie die ik op deed liet een tinteling achter op mijn huid. Ik zag wat er gebeurde, wat er zojuist in die winkel gebeurd was en wist wat er zou gebeuren. Ik betaalde en verliet het café. Ik was vastbesloten om het schilderij terug te vinden en mee te nemen. Wij zouden weer samen zijn.   

Ik was na enkele straten alweer verdwaald en kon het café noch de winkel terugvinden. Boven mij begonnen donkere wolken zich weer samen te trekken en de eerste regendruppels vielen alweer naar beneden. Na een uur door de regen het doolhof van stegen te hebben doorzocht begon ik wanhopig te worden. Ik steunde met mijn rug tegen een muur en zakte door mijn knieën. Ik begon weer te snikken en wilde mij erbij neer leggen dat ik haar nooit meer zou zien. Ik wilde op de grond zitten terwijl de regen de tranen van mijn gezicht weg zou spoelen. Ik wilde dat de regen mij wegspoelde. Maar voordat ik de natte grond raakte hoorde ik een hard bekend geluid. Het was het getik van vrouwenhakken op stenen en het kwam van om de hoek. Ik stond op en liep snel de hoek om, waar het geluid vandaan kwam. Er was niemand te zien maar door de smalle straten en hoge huizen hoorde ik nog de echo van het geluid. Ik liep de steeg door en zag in mijn ooghoek de straat met de winkel. 

De deur maakte het zelfde piepende geluid toen ik hem opende. De houten planken  maakte hetzelfde knarsende geluid toen ik erop liep en hetzelfde schilderij hing aan dezelfde muur toen ik weer de kleine achterkamer inkwam. Ze leek blij mij te zien. Ze was niks veranderd en toch voelde ik dat er tussen ons iets veranderd was. Ik voelde geen angst of ongeloof meer, ik voelde enkel tedere liefde die ik zo lang gemist had. Ik stapte op haar af en nam haar van die koude muur. Drukte haar dicht tegen mijn warme borst. Zij keek mij liefdevol aan en ik keek liefdevol terug. Het was alsof zij nooit weg was geweest. Oscar Wilde schreef in 1889 in het essay ’The Decay of Lying’ de beroemde zin: ’Life imitates art far more than art imitates life.’ En misschien toont dit schilderij zijn gelijk. Misschien heeft het schilderij veel eerder het licht van onze zon kunnen ervaren dan mijn verloofde. Misschien is haar bestaan een nederige imitatie geweest van de kunst. Ze verdween met een schilderij en ik heb haar teruggevonden in een schilderij.

De regen kletterde weer hard tegen de ramen. Als ik het zo mee zou nemen zou het vergaan. Ik moest het beschermen. Maar met wat? Mijn jas was nog te nat en achter de toonbank kon ik niks vinden wat kon dienen als hoes. Ineens raakte ik in paniek. Ik kon niet meer in alle rust naar haar kijken, ik ging mij zorgen maken over mijn omgeving. Wat als er iemand binnen kwam? Wat als er toch al iemand in de winkel was en mij weer van haar zal scheiden? Wat als dit allemaal een grap blijkt te zijn? In dit moment van wanhoop viel mijn oog op een van de tafels waar zoveel oud servies op uitgestald was. Het stond op een tafelkleed. Een tafelkleed kon dienen als doek dacht ik al snel. In één ruk trok ik het kleed van de tafel af. Het servies maakte een oorverdovend lawaai toen het op de grond viel. Ik bleef een seconde staan en luisterde naar de scherven en de korte stilte daarna. Het bleef stil. Er was enkel het geluid van gevallen servies en toen niks. Ik wikkelde het kleed snel om het doek stapte over de scherven heen en verliet de winkel.

IV

Een week later staat het volgende bericht in de krant: 

Gisteren heeft de politie bekend gemaakt dat er een man wordt vermist. Hij is voor het laatst afgelopen zondag gezien in de stad X. De politie heeft geprobeerd zijn laatste uren te achterhalen en kwamen met de volgende tijdlijn: 

Beveiligingsbeelden tonen dat de man tegen het einde van de ochtend de centrale bibliotheek verlaat. De politie vermoed dat de man op zoek ging om iets te eten en daarna weer terug zou komen naar de bibliotheek aangezien zijn tas in een kluisje daar is teruggevonden. Hierna is er een gat van ongeveer twee uur voordat iemand hem weer gezien heeft. 

De barman van een café heeft hem herkend toen de man ergens tussen twee en drie het café A. binnen kwam. Hij maakte volgens de barman een ongeduldige en nerveuze indruk en leek diep in gedachten verzonken te zijn. Nadat hij zijn maaltijd op had stond hij resoluut op, betaalde en verliet weer snel het café, alsof hij iets belangrijks te doen had. 

Tot slot heeft een oudere vrouw de man herkend toen hij langs haar huis liep. De vrouw kwam net naar buiten om haar hond uit te laten toen zij hem langs zag lopen. Hij had een pakket onder zijn arm dat verwikkeld was in een oud tafelkleed, de afmetingen hadden volgens haar het meeste weg van een schilderij of een plank. De man maakte een vrolijke indruk en leek te glimlachen. Hierna is niets meer van de man vernomen of heeft iemand aangifte gedaan van een verdwenen schilderij. De oudere vrouw wilde niet geloven dat de man zomaar verdwenen was. ’Vrolijke mensen verdwijnen niet, die gaan op vakantie’ zou haar moeder altijd hebben gezegd en daar sloot zij zich bij aan.